Moederkoorn

Claviceps purpurea

Herkenning. Moederkoorn komt meestal voor bij rogge, maar kan ook op andere graangewassen en op grassen worden aangetroffen. Het meest opvallende zijn de donkerbruine tot paarsachtige sclerotiën, die uit de aangetaste aren steken. Deze sclerotiën zijn tot 3 cm lang en 3 tot 4 mm dik. De sclerotiën zijn ruststructuren van de moederkoren schimmel en bestaan uit ingedroogd mycelium of schimmelpluis.

Levenswijze. Voor het oogsten van het gewas, valt een deel van de sclerotiën op de grond. Op deze sclerotiën worden na de winter geslachtelijke sporen gevormd, die zorgen voor de besmetting van het gewas op het veld. Op besmette planten ontstaat op de plaats van het vruchtbeginsel een schimmelmatje, waarin ongeslachtelijke sporen gevormd worden. Ook wordt op deze plaats honingdauw gevormd, een zoete, kleverige gelige vloeistof. Door insecten, die afkomen op de zoetigheid en door regenwater worden de ongeslachtelijke sporen verder verspreid in het gewas. Bij het afrijpen vormen besmette planten weer sclerotiën, waarmee de cyclus rond is. De sclerotiën bevatten stoffen die giftig zijn voor mens en dier. In de middeleeuwen trad regelmatig vergiftiging op door het gebruik van met moederkoren besmet meel.

Maatregelen

  • Ruime vruchtwisseling.
  • Zaaizaad gebruiken, dat niet besmet is.
  • Kerende grondbewerking waarbij de sclerotiën diep ondergewerkt worden.