Valse meeldauw, Sla

Bremia lactucae

Herkenning. Bremia lactucae door telers ook wel 'het wit' genoemd, is een schimmelziekte die in de teelt van sla onder glas en in de buitenteelt grote schade kan aanrichten. De ziekte begint met kleine iets verkleurde plekjes in het blad. Deze plekjes, als gevolg van aantasting door de schimmel, kunnen gemakkelijk over het hoofd worden gezien. De lichtgroen tot gele plekjes in het blad worden groter en bij oudere bladeren vaak begrenst door bladnerven. Aan de onderzijde van het blad verschijnt op deze plekken wit schimmelpluis. Dit zijn de sporendragers met sporen. Bij oudere bladeren kunnen in de geelgroene verkleuringen dode of bijna doorzichtige plekken ontstaan.

Levenswijze. De primaire bron van de aantasting door de schimmel kunnen schimmelsporen zijn die door de lucht worden verspreid en rustsporen uit afgestorven aangetast bladmateriaal op de grond uit een voorgaande teelt. Sporen van de schimmel kiemen op het blad tussen 0 en 210 C, met een optimumtemperatuur voor kieming van 100 C. Voor de kieming is vrij water op het blad nodig. De schimmel is binnen 3 uur het bladweefsel binnen gedrongen en groeit daar verder. Afhankelijk van de omstandigheden produceert de schimmel in 5-14 dagen nieuwe sporen. De sporendragers groeien door de huidmondjes naar buiten. Hierop worden massaal sporen gevormd. Sporulatie vindt plaats bij een temperatuur van 4-200 C en hoge relatieve luchtvochtigheid (R.V). Valse meeldauw kan zich in het gewas sterk uitbreiden bij gunstige weersomstandigheden, dat wil zeggen een lange bladnatperiode in combinatie met matige temperaturen. In de praktijk komt dat overeen met koel, nat weer. In het bladweefsel vormt de schimmel ook rustsporen. Rustsporen uit besmette plantenresten kunnen meerdere jaren op/in de grond achterblijven en via grond nieuwe sla besmetten. De precieze rol van rustsporen in het ziekteproces is nog onduidelijk.

 Maatregelen

%0

Gewasbeschermingsmiddelen