Appelzaagwesp

Hoplocampa testudinea

Herkenning. De volwassen appelzaagwesp is 6 mm lang, oranje van kleur, met zwarte doorschijnende vleugels. De appelzaagwesp zit vaak verscholen tussen de bloemen en vliegt bij zonnig weer. De eieren zijn wit, bijna 1 mm lang en iets gekromd. Bij het doorbreken van de bloembodem zijn ze al tijdens de bloei te vinden onder de meeldraden. Wanneer geen ei wordt afgezet, groeit de vrucht verder uit en is alleen een prik te zien, dicht bij de kelk. De larve van de appelzaagwesp wordt 9 tot 11 mm lang, wit, met eerst een zwarte en later een lichtbruine kop. De larve die uit het ei is gekomen, boort een ondiepe mineergang naar de wang van het vruchtje. Deze boorgang verkleurd snel bruin en is kort na de bloei al te zien. Bij het verder uitgroeien van de vrucht groeit deze beschadiging mee en vormt de typische appelzaagwespslinger. Bij het binnendringen van de volgende vrucht die in het cluster hangt, komt er oranjebruine vochtige pulp naar buiten. De schade lijkt wel wat op aantasting door fruitmot. Fruitmotaantasting ontstaat echter later. Verschillen in aantasting tussen de variëteiten worden vooral veroorzaakt door de overlap tussen het moment van volle bloei van een bepaald ras en de hoofdvlucht van de appelzaagwesp. De wespen oriënteren zich op de witte bloemkleur en het ras dat op het moment van de vlucht het rijkst bloeit, zal het meest aangetast worden.

Levenswijze. De appelzaagwesp heeft één generatie per jaar. Hij overwintert als cocon op enkele centimeters diepte in de grond. In het voorjaar verpoppen de larven en in april/mei, tijdens de bloei, komen de volwassen zaagwespen tevoorschijn. Ze vliegen vooral 's morgens en rond het middaguur op warme, zonnige dagen. Na paring legt het vrouwtje één ei per bloem. Dat doet ze door bij open bloemen een gaatje te boren/zagen in het jonge vruchtbeginsel, net onder de meeldraden. Daarin legt ze haar ei. Al na twee weken ontwikkelt zich uit het ei een larve die een ondiepe mineergang vreet van de kelk naar de wang van de vrucht. De larve dringt vervolgens een nieuwe vrucht binnen, waarbij het oranjebruine boormeel zichtbaar wordt. Wanneer de larve ook de pitten aanvreet, vallen de vruchtjes er bij de juni-rui af. Als de larve volgroeit is, laat ze zich op de grond vallen, kruipt weg in de grond en vormt een grijs spinsel, de cocon. In deze cocon overwintert de appelzaagwesp. Een deel van de cocons kan meerdere seizoenen in de grond blijven overwinteren en pas na twee of drie jaar weer een volwassen appelzaagwesp opleveren.

Maatregelen. Of een bestrijding van appelzaagwesp nodig is, kan goed bepaald worden door gebruik te maken van lijmvallen. Door het ophangen van een met lijm ingesmeerde zinkwitte kruisval al voor de bloei, kan de vlucht van appelzaagwesp goed gevolgd worden. Indien tijdens de bloei meer dan 30 wespen per val (bij 4 vallen per hectare) worden gevangen, is bestrijding noodzakelijk. 

Gewasbeschermingsmiddelen