Muizenoor

Hieracium pilosella

Herkenning. Deze soort is overblijvend en wordt 2 tot 30 cm. Ze bloeit van mei tot en met september. De stengels zijn grijsgroen en behaard. Zij vormt een rozet waarvan de bladeren langwerpig-spatelvormig of smal eirond zijn. De haren aan de bovenkant van de bladeren zijn enkelvoudig en staan verspreid op het blad. Aan de onderkant is  het blad wit viltig behaard (sterharen), naar de top van de uitlopers kleiner wordend. Zij vormt vrij lange bovengrondse uitlopers met verspreide kleine bladeren. De bloemen zijn geel, alleenstaand aan de top van de steel, 2 tot 3 cm. De zaden zijn 1 tot 2½ mm met wit vruchtpluis.

Levenswijze. Zij komt voor op zonnige of, zelden licht beschaduwde, vrij open tot grazige plaatsen op droge tot iets vochthoudende, voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, matig zure tot kalkhoudende grond (zand, leem, löss, mergel, zavel en stenige plaatsen).  In Nederland is zij algemeen voorkomend, maar zeldzaam op laagveen en zeeklei (Noord- en Zuid-Holland, Fryslân en Groningen). Hier voornamelijk op aangevoerd zand. In België is zij algemeen voorkomend, maar vrij zeldzaam in Vlaanderen (Rode lijst Vlaanderen. Achteruitgaand).